Al die mooie beloften

Productkenmerken

Auteur: Kopland, Rutger, Uitgever: van Oorschot G.A., 59 pagina's, Ingenaaid met slappe kaft, Nederlands, ISBN: 9789028204638 (ISBN10: 9028204636), Gepubliceerd in 1978.

Productstaat

Staat: Tweedehands

Conditie (algemene classificatie)
★★★★
Verkeert in uitstekende conditie (is meestal maar een enkele keer gelezen of ingekeken)

Toelichting op conditie
Zeer goed, kaft goed.

Productbeschrijving

Gedichten en een essay over het maken van een gedicht.

€ 8,20
Op voorraad
Al die mooie beloften
Al die mooie beloften

Selecteer de afbeelding voor een vergroting

Deel deze pagina via:

Rubrieken

"Al die mooie beloften" is opgenomen in de volgende (sub-)rubrieken:

Al die mooie beloften

Hoofdtitel Al die mooie beloften
Uitgever Uitgeverij G.A. Van Oorschot B.V., van Oorschot G.A.
Auteur(s) Kopland, R., Kopland, Rutger
Druk 1e druk
Taal Nederlands
Pagina's 59
Productvorm Paperback / softback
Geïllustreerd Nee
Publicatiedatum 1978
ISBN 9789028204638

Flaptekst Al die mooie beloften

De zesde bundel van Rutger Kopland, Al die mooie beloften, verscheen in 1978 en beleefde tien drukken voordat hij in 2006 werd opgenomen in Verzamelde gedichten.

De bundel bevat de volgende gedichten: G, ik schreef een vers over jouw gezicht, Ik heb het je toen voorgelezen G, Als je mij dan eindelijk zou kennen, ik, Soms was het tussen ons zo gezellig G, als, Wie zal de vriend zijn van mijn vriendin, Het leven met jou, wat was dat voor leven. Nu, Soms bij het zien, bij het zien van een rij, Het komt van het koude gras aan de voeten, Die dagen met jou G, ze smaakten heel hevig, Schilderij 1-4, Winter van Breughel, de heuvel met jagers, Er moeten hier toch mensen wonen, ik luister, Eenzame G, ik heb je toch weer bezocht, we hebben, Breyten, Geen gezicht geen handen, geen haar, en altijd, Vader, ik zie je gezicht weer, jaren, De rug van een hond die al weet, Lichaam van een vrouw dat verlangt, Zoals de pagina's van een krant, Misschien is het ook wel dit, zeg je, Weer naar het Huis, want het moet van.

De bundel wordt besloten met de beschouwing 'Over het maken van een gedicht':

Geen gezicht, geen handen, geen haar, en altijd

een ander. Het is weer de geur van een vreemde

mantel, zo dichtbij als die geur, maar ook zo

onzichtbaar, ook zo voorbij. Ik kijk naar de hei,

naar de mistige, eenzame berkjes en denk hoe

ik het moet zeggen, hoe moet ik het zeggen dat,

ik ben weer gelukkig, weer net zo alleen als

vroeger, ik verlangde, en wist niet naar wie. Ze

had geen gezicht nog, geen haar en geen handen, ze

was altijd een ander, ze rook zo dichtbij maar zo

vreemd, als jij nu. Wie ben je, zeg ik, we hebben

samen een leven al achter de rug en nog moet ik

denken, liefste wie ben je. Ze neemt mijn hoofd

in haar handen en strijkt het haar uit mijn gezicht.